header background image
 

In de fruittuin is er één vruchtsoort die zeker niet mag ontbreken, de bramen en de hybriden of verwanten. Vooral omdat deze zo weinig ziektegevoelig zijn en relatief weinig eisen stellen aan bodem en onderhoud. Ze produceren snel een massa vruchten die over een langere periode rijpen en waarvan we de ganse zomer en herfst kunnen snoepen, lekkere confituur maken of de vruchten gebruiken in fruitsalades, op taarten of gebak, in yoghurt enzovoort.

Bij het aanschaffen van het plantmateriaal letten we er vooral op dat de planten vermeerderd zijn vertrekkende van virusvrij uitgangsmateriaal en een gezond wortelstel hebben. Veelal worden bramen vermeerderd door middel van wortelstekken of door in vitro vermeerdering en verder opgekweekt in potten. Te natte omstandigheden of een te sterk wisselende vochttoestand van de potgrond kan leiden tot wortelrot; ook vorst kan het wortelstelsel ernstig beschadigen. Daarom is het raadzaam de wortels zorgvuldig te controleren bij het uitplanten.

Het makkelijkste telen we bramen aan een frame van draden, om de 40 cm in de hoogte (tot 1,80 à 2 m) gespannen tussen palen die 4 m uit mekaar staan. De planten ontwikkelen jaarlijks lange scheuten, zodat we best een plantafstand aanhouden van 1,5 tot 2 m op de rij. Indien we meerdere rijen wensen te planten, raden we aan toch minimum 2,5 tot 3 m tussen de rijen te behouden. Alle de bramen en hybriden, alsmede de Japanse wijnbes, dragen hun beste vruchten aan de twijgen die het jaar voordien gegroeid zijn. De twijgen die reeds vruchten gedragen hebben, worden meer houtig, verdrogen en worden best in het voorjaar tegen de grond weggesneden. Vanuit het wortelstelsel ontwikkelen er jaarlijks terug nieuwe scheuten, die best regelmatig tijdens het groeiseizoen aan de draden worden aangebonden. Om makkelijk te werken kunnen we trachten om de nieuwe scheuten naar de andere richting, boven of onder de vruchtdragende scheuten aan te binden, zodat beiden zo weinig mogelijk door mekaar groeien. Dit vergemakkelijkt het snoeiwerk en het verwijderen van de oude scheuten in het volgende voorjaar. Een goede humusvoorziening rond de planten is de beste garantie voor een goede en regelmatige groei en productie.

Om een goede spreiding in het seizoen te waarborgen, kunnen we kiezen uit variëteiten die vroeg, middentijds en laat rijpen. De laatrijpende soorten bezorgen ons vruchten tot bij de eerste vorst in het najaar. De hier besproken bramenvariëteiten en hybriden worden courant vermeerderd en geven een goede spreiding in rijptijd, smaak en toepassingsmogelijkheden.

Bramen
Doorgedreven selecties en kruisingen hebben de laatste decennia geleid tot doornloze bramenvariëteiten die makkelijker te bewerken zijn. Ook de vruchtgrootte, de smaak en de productiviteit is er sterk op vooruit gegaan. Van nature zijn bramen veelal zelffertiel en kunnen hoge producties bereiken. Voor de verse consumptie zijn stevige, goed houdbare vruchten met een frisse, niet te zure smaak en een goed aroma van groot belang. Tussen de variëteiten onderling bestaan hierin grote verschillen.

Vroege variëteiten
Bedford Giant: De vroegst rijpende braambes rijpt vanaf midden juli tot eind augustus. De eerste vruchten zijn zeer groot (rond tot kegelvormig) en stevig, maar naarmate het seizoen vordert worden ze kleiner, weker en meer gevoelig voor vruchtrot. Ze smaken zoet-lichtzuur, maar met weinig aroma. De kleur is dof zwart met een rode doorschijn. Voor de verwerking zijn ze minder geschikt vanwege de te lichte sapkleur. De groeikrachtige, dikke en stekelige scheuten zijn winterhard genoeg, maar tamelijk vatbaar voor virus.

Himalaya

Black Satin: deze variëteit stamt nog uit een kruisingsprogramma uit 1964 aan het United States Department of Agriculture en Southern Illinois Uni versity, Carbondale, Illinois, U.S.A., ontstaan uit een kruising tussen (USA 1482 x Darrow) en Thornfree, geïntroduceerd sinds 1974. Deze vroeg rijpende bramensoort groeit krachtig met sterk vertakte, opgaande, maar doornloze scheuten. Een nadeel is dat de vruchten eerder zacht zijn en slechts beperkt houdbaar, dus weinig geschikt voor transport en handel. Maar voor de liefhebber is deze soort zeker nog niet afgeschreven, want ze begint zeer vroeg (eind juli) te rijpen tot grote, glanzende vruchten die regelmatig blijven bijrijpen tot half oktober en dus grote producties kunnen opleveren. Omdat de grote vruchten teer zijn en tamelijk gevoelig voor vruchtrot, worden ze best tweemaal per week geplukt. De vruchten zijn zeer sappig, maar de smaak is tamelijk zuur. Zeker voor verwerking zijn ze goed geschikt!

Himalaya: Deze selectie uit de bramensoort Rubus procerus werd reeds omstreeks 1890 geïntroduceerd in de U.S.A. door Luther Burbank als Himalaya en in Duitsland door Theo door Reimers onder de naam ‘Theodoor Reimers’. Ook de naam Black Diamond wordt als synoniem gebruikt. De groei is krachtig, de variëteit stelt weinig eisen aan de bodem, maar de sterk vertakte scheuten zijn stekelig. Vanaf eind juli - begin augustus rijpen de tamelijk grote, ronde tot kegelvormige vruchten aan lange vruchttakken. De oogst loopt door tot de tweede helft van september met een piekproductie in de derde week van augustus. Evenals Black Satin produceert Himalaya een grote hoeveelheid sappige vruchten, zeer geschikt voor verwerking, maar ook voor de verse consumptie door hun goede, friszoete smaak met een tamelijk goed aroma. De nadelen van deze variëteit zijn echter dat ook hier de vruchten te rotgevoelig en kwetsbaar zijn voor manipulatie en transport en dat de planten tamelijk vatbaar zijn voor stengelziekten en strenge wintervorst.

Middentijds rijpende bramenvariëteiten
Thornless Evergreen: Omstreeks 1926 vond Ph. Steffes (U.S.A.) een stekelloze knopmutant in de variëteit Oregon Evergreen (Rubus laciniatus). Opvallend bij Thornless Evergreen is dat de scheuten die ontstaan uit de wortelhals ongestekeld zijn, terwijl scheuten die uit de wortels groeien wel vol stekels zitten en best verwijderd worden. De variëteit is duidelijk herkenbaar aan zijn dubbel vierdelige blaadjes. De groei is matig en bestaat uit lange, weinig vertakte scheuten. De vruchten zijn zeer stevig, tamelijk groot (iets groter dan Himalaya), stomp kegelvormig en rijpen middentijds van half augustus tot half september, met een rijpingspiek eind augustus.

Ze zijn bij volledige rijping zoet, zeer stevig, maar minder sappig en minder aromatisch dan de vruchten van Himalaya. Goed bestand tegen vervoer en vooral geschikt voor de verse consumptie. De planten zijn meer winterhard dan deze van Himalaya en vooral ook minder gevoelig voor stengelziektes en vruchtrot. Roest, heksenbezemziekte (een mycoplasma infectie) en de rode-vruchtziekte (bramengalmijt) komen daarentegen meer voor in deze soort.

Loch Ness: Momenteel misschien wel de lekkerste en meest productieve bramenvariëteit die zowel voor de beroepsteler als voor de liefhebber erg aan te bevelen is. Loch Ness is het resultaat van een intensief kruisings- en
selectieprogramma aan het Scottish Crop Research Institute (SCRI) waar ze als gepatenteerde variëteit uitgebracht werd in 1991. Ze produceert grote hoeveelheden dikke, langwerpige, zwart blinkende vruchten aan doornloze stengels vanaf de eerste helft van augustus tot eind september. Hoewel ze stamt uit dezelfde kruisingslijnen als Black Satin is de smaak van Loch Ness vele malen beter. Haar zuurzoete smaak met een uitgesproken aroma en uitzonderlijk mooi uitzicht geeft aan Loch Ness een echte dessertkwaliteit. De planten groeien matig met lange, weinig vertakte stengels, zijn tamelijk winterhard en matig gevoelig voor wortel- en stengelziektes.

Laat rijpende bramen
Thornfree: Ook deze soort stamt uit de V.S., uit een kruising van (Merton Thornless x Brainerd) met (Eldorado x Merton), uitgevoerd in 1959 aan het United States Department of Agriculture, Beltville, Maryland, U.S.A. (geïntroduceerd in 1966). De sterk groeiende lange, dikke scheuten breken makkelijk (voorzichtigheid geboden bij het opbinden!), zijn slecht matig vertakt en ongestekeld. Ze zijn wel tamelijk gevoelig voor taksterfte (stengelziektes) die de productie soms kan doen tegenvallen, maar in ‘t algemeen is deze variëteit zeer productief. Ze vormt zeer grote stomp kegelvormige, stevige vruchten die pas laat in het seizoen rijpen (vanaf half augustus tot half oktober met een topproductie rond half september) en wat zuur, maar tamelijk goed smaken met een goed aroma. Ze zijn zowel voor de verse consumptie als voor de verwerking goed geschikt. De planten zijn matig gevoelig voor vruchtrot en meer winterhard dan Himalaya.

Hybriden tussen braam en framboos
Door de natuurlijke verwantschap tussen bramensoorten en framboos kunnen er onderling kruisingen ontstaan, de zogenaamde hybriden. Dit kan in de natuur voorkomen, maar kwekers trachten deze mogelijkheid te gebruiken om nieuwigheden met speciale eigenschappen te verkrijgen. Zo vinden we vandaag in de handel nog een aantal van deze hybridesoorten terug, zoals:

Loganberry

Loganberry: Dit is een braam x frambooskruising die reeds in 1890 geïntroduceerd werd in de Californische plaats Santa Cruz, gevonden in de tuin van de rechter J.H. Logan. Waarschijnlijk is het een op natuurlijke wijze ontstane hybride tussen de bramensoort ‘Dewberry’ (Rubus caesius) en een rode framboos. De plant is matig groeikrachtig en bezet met doornen. Er bestaat wel een Thornless Logan, een doornloze mutant, die genetisch niet erg stabiel is, want ze produceren frequent nieuwe gedoornde scheuten. De planten zijn gevoelig voor stengelziektes. De vruchten lijken meer op frambozen dan op bramen, zowel wat betreft de kleur, de vorm als de smaak. Ze zijn tot 4 cm groot, afgestompt conisch, hebben een uitstekende stevigheid, maar een gevoelige huid. De smaak is zeer goed, zurig, sappig met een uitgesproken aroma. De matige productiviteit, de moeilijke plukbaarheid en de gevoelige vruchten maken dat Loganberry nauwelijks of niet commercieel geteeld wordt, maar wel thuis hoort in de liefhebberstuin. Loganberry rijpt vanaf midden juli tot midden augustus.

Tayberry: Deze kruising van het SCRI uit 1962 (uitgebracht in 1977, kwekersrechterlijk beschermd sinds 1979) is een hybride tussen een Amerikaanse braambessensoort en een tetraploïde framboos. De groeikracht is matig met vertakte, licht stekelige stengels. Ze produceren zeer grote, kegelvormige vruchten (4 tot 5 cm lang) die bij volle rijpheid donker purperrood kleuren. De smaak is uitstekend met een uitgesproken frambozenaroma, zuurder dan de meeste frambozen, maar minder zuur dan Loganberry. De pluk begint reeds de eerste helft van juli en duurt zo’n 4 tot 6 weken. De vruchten laten zich moeilijk plukken en leven snel af bij heet weer, toch een absolute aanrader voor de liefhebber.

Tayberry

Boysenberry: Reeds van in het begin van de 20ste eeuw werd Boysenberry geteeld als een ingewikkelde hybride tussen braam (Himalayan Giant is zeker één van de ouders), framboos en Loganberry. Ze groeien zeer sterk, met verscheidene zeer lange en stekelige stengels. Boysenberry kan goed tegen droogte; het is een goede plant voor lichte, goed doorlatende grond, waar andere typen het opgeven. Doornloze selecties bleken niet genetisch stabiel te zijn en hebben de neiging om terug gedoornde scheuten te ontwikkelen. Ze produceren grote hoeveelheden grote, zachte, ietwat bonkige vruchten met een paarse kleur, een unieke en goede smaak, maar minder lekker dan Tayberry.