header background image
 

Als fruit- en tuinliefhebbers kunnen we niet voorbij de framboos als producent van een heerlijk smakende vrucht die ons gedurende de hele zomer en herfst de mogelijkheid biedt om telkens weer haar vruchten te plukken, ze vers op te peuzelen of te verwerken in allerlei zoetige lekkernijen: confituur, bavarois, vruchten op siroop, sap, puree of coulis... Er bestaan twee types frambozen, namelijk de zomer- en de herfstframbozen, die beiden een andere manier van bloemaanleg hebben en daardoor ook verschillend moeten geteeld worden (zie Pomologia 2013-1, pag. 39) en zoals de naam het reeds zegt op een ander moment van het seizoen rijpen. Door een goede keuze te maken tussen de verschillende variëteiten kunnen we frambozen oogsten van juni tot november. In het volgend overzicht stellen we enkele soorten voor als hulp voor het maken van deze keuze.

Zomerframbozen
vroeg rijpende variëteiten:
Glen Clova: Dit vroegrijpend ras werd reeds in 1969 geïntroduceerd door het SCRI (Scottish Crop Research Institute). Door zijn goede groeikracht en zijn goede vruchtkwaliteit blijft Glen Clova nog steeds populair voor de teelt, al zijn de zwaardere scheuten tamelijk vatbaar voor stengelziekten en voor de Phytophtora-wortelziekte. Ze vereisen daarom een luchtige, goed water doorlatende bodem met veel humus. Door de vorming van veel en tamelijk sterke jonge scheuten zitten de vruchten wat verscholen in de bladmassa. Dit is een voordeel voor de houdbaarheid (ze worden langzamer overrijp omdat ze minder afleven onder invloed van het rechtstreekse zonlicht), maar een nadeel voor het optreden van meeldauw op de vruchten. Dit omdat ze langer vochtig blijven. De vruchten zelf zijn tamelijk groot, lichtrood, lang kegelvormig, tamelijk stevig, sappig en met een goed aroma. Glen Clova is tevens geschikt voor verwerking.

Malling Promise: Ook deze vroege variëteit is van Britse origine. Ze werd gekruist door het Horticultural Re search Institute in East Malling, Kent, Engeland in 1937 en geïntroduceerd voor de teelt in 1944. De scheuten lopen vroeg in het seizoen uit en maken tamelijk lange, doorhangende scheuten die veel productie kunnen geven. De groei is sterk en de planten vormen veel jonge scheuten. De vruchten kunnen groot uitgroeien bij voldoende insectenbestuiving, noodzakelijk om slechte vruchtzetting en misvormde vruchten te voorkomen. Ze kleuren normaal rood, zijn lang kegelvormig, tamelijk zacht, aromatisch en goed van smaak. Malling Promise stelt meer eisen aan de bodemkwaliteit, ze doet het beter op iets zwaardere, maar goed ontwaterende bodem. Anders wordt ze te gevoelig voor stengelsterfte. Door de lange zijscheuten en de zachtere vruchten is een goed windschut aan te raden om vruchttakbreuk en windschade aan de vruchten te voorkomen.

Tulameen

Middentijds rijpende variëteiten:
Tulameen: Deze variëteit werd in 1980 geselecteerd uit een kruising tussen ‘Nootka’ en ‘Glen Prosen’ aan het PARC (Pacific Agriculture Research Center) in de Canadese staat British Columbia. Het is momenteel 
één van de beste frambozenrassen. De vruchten zijn hel rood, groot en stevig (ze zijn samengesteld uit tamelijk kleine vruchtpartikeltjes), hebben een typisch conische vorm en zeer goed aroma; kortom een zeer goede eetkwaliteit en een goede houdbaarheid. Ze geven een matig aantal nieuwe grondscheuten die meestal wel dik en stevig zijn, makkelijk een lengte van 120 tot 150 cm bereiken en daarom goed gesteund moeten worden om windbreuk tegen te gaan. De productiviteit is hoog en de vruchten laten zich makkelijk plukken. De scheuten zijn bijna vrij van stekeltjes wat het werken in deze frambozensoort aangenamer maakt. 

Tulameen bloeit van half juni tot half juli, zodat de pluk zijn toppunt bereikt tijdens de tweede helft van juli en doorloopt tot half augustus. Tulameen stelt niet zo veel eisen aan de grond, behalve dan dat deze goed water doorlatend moet zijn om wortel- en stengelziektes te voorkomen. De groei is meestal tamelijk sterk; zelfs in het halfschaduw doet deze soort het nog behoorlijk goed. Over het algemeen blijven de planten gezond en hebben ze weinig last van ziektes en plagen, ook niet van de fameuze frambozenkever, zodat er in de vruchten van Tulameen zelden of nooit larven van deze parasiet worden aangetroffen.

Glen Ample Glen Ample: Aan het SCRI (thans JHI: James Hutton Institute) stond de wieg van vele kleinfruitvariëteiten. In de jaren 1990 selecteerde men uit een complexe kruisingslijn een van de meest succesvolle frambozenvariëteiten in het Verenigd Koninkrijk van de laatste decennia, namelijk Glen Ample. Deze middenvroeg rijpende variëteit groeit goed met sterk opgaande stengels, is vrij van stekels en produceert overvloedig nieuwe grondscheuten, zodat een goede selectie en regelmatig uitdunnen van deze nieuwe stengels nodig is. De vruchten zijn erg attractief, licht rood, rond tot iets conisch en al zijn ze samengesteld uit vrij grote vruchtdeeltjes, toch blijven de vruchten vrij stevig en kunnen ze lang aan de struiken blijven hangen zonder dat ze snel afleven. De bladmassa is eerder schraal. Daardoor drogen de vruchten snel op en rotten ze minder vlug. Een vruchtbare, luchtige en goed doorlatende grond is nodig om stengel- en wortelziektes te voorkomen.

Laat rijpende variëteiten:
Schönemann: Reeds in 1950 werd deze variëteit in teelt genomen in Feldbach bij Stuttgart (D). Het is een sterke groeier, maar ze produceert slechts een beperkt aantal grondscheuten. De rijptijd is laat, maar de producties zijn steeds hoog, weliswaar met een groot aantal vruchten die aan de kleine kant blijven. Bij voldoende vochtvoorziening kunnen de vruchten echter toch nog voldoende uitgroeien. Ze kleuren dof donkerrood, zijn lang kegelvormig en laten zich behoorlijk goed plukken als ze volledig rijp zijn. Deze slechts matig grote vruchten hebben wel een goede stevigheid, een redelijk goede smaak, wat zuur met een sterk aroma. De planten blijven goed gezond, we moeten enkel goed opletten voor meeldauwaantasting en omdat ze gevoelig zijn voor zwavelhoudende producten kunnen we best trachten te voorkomen dat meeldauw sterk uitbreidt door ze luchtig te houden, geïnfecteerde delen snel weg te snoeien en uit de omgeving te verwijderen.

Marwé: J. Westveer uit Kapelle (Zeeland - Nederland) selecteerde deze variëteit als toevalszaailing in 1973 (waarschijnlijk uit een reeks vrije bestuivingen van de variëteit ‘Jochem’s Roem’). Pas sinds 1990 zijn de planten
onder licentie gecommercialiseerd. Marwé groeit met sterke, stekelige scheuten, heeft lichtgroene bladeren en maakt slechts weinig nieuwe grondscheuten. De vruchten zijn echter van bijzondere kwaliteit, ze rijpen nog enkele dagen na Schönemann, zijn groot, helderrood, stomp kegelvorming, stevig en tamelijk goed van smaak. De stengel- en wortelziektes lijken niet zo veel vat te hebben op deze soort, maar de vruchten zijn wel snel onderhevig aan
vruchtrot bij nat weer.

Herfstframbozen
Autumn Bliss: Deze variëteit is nog steeds de standaard van de herfstframbozen voor de liefhebberstuin,
omdat ze als herfstframboos reeds vroeg (vanaf begin augustus) begint te rijpen en vooral omdat het de enige herfstframboos is die het in open lucht nog behoorlijk goed doet en niet te snel rotte vruchten geeft in het najaarsklimaat. Na de introductie in 1983 verkreeg het H.R.I. (East Malling Research Station) in 1988 kwekersrecht voor deze soort, dewelke ze geselecteerd hadden uit een ingewikkelde reeks kruisingen en hybridisaties tussen verschillende
wilde Rubussoorten. De planten geven ieder jaar opnieuw een gezonde sterke groei met donkergroene bladeren en opgaande, sterk gestekelde scheuten. Ze produceren van begin augustus tot eind september/ begin oktober een
goede hoeveelheid tamelijk grote, iets donkerrode, ronde vruchten, bedekt met een laagje ‘dauw’. Ze zijn stevig en vrij goed van smaak.

Zefa Herbsternte vond haar ontstaan in 1955 uit een kruising {(Indian Summer x Romy) x Romy} aan het Eidgenössische Forchungs an stalt in Wädenswil, Zwitserland. Ze groeit tamelijk sterk en geeft een goede productie tussen half augustus tot eind september. De grote, donkerrode en lang kegelvormige vruchten kunnen pas goed geplukt worden bij volledige rijping, want anders laten ze moeilijk los van de bloembodem. Ze zijn matig stevig, maar
wel lekker.

Heritage: Op het New York Agricultural Experiment Station selecteerden de onderzoekers in 1958 deze variëteit uit de kruisingslijn: Durham met (Milton x Cuthbert). Sinds 1969 is ze reeds vrijgegeven voor de teelt. De tamelijk korte vruchtstengels komen aan sterk groeiende, opgaande en tamelijk gestekelde scheuten. Vanaf eind augustus tot
half oktober produceren ze kleine, maar zeer stevige, ronde vruchten. Naarmate het najaar vordert wordt de vruchtgrootte nog kleiner. De kleur is helderrood, de smaak matig en ze zijn weinig sappig. Vooral het late rijpingstijdstip en de mogelijkheid voor verwerking maken de soort toch nog enigszins interessant.

Fallgold

Fallgold: Deze geelvruchtige herfstframboos is de enige gele framboos die we in ons overzicht bespreken. Ook bij de zomerframbozen bestaan er geelvruchtige soorten, zoals bv. Golden Everest, maar omdat deze gele tot oranje vruchten te klein blijven, wel zoet zijn, maar weinig aromatisch en niet houdbaar, besteden we er geen aandacht aan. Fallgold geeft wel gele vruchten met een goede maat. Ze zijn tamelijk zacht, maar hebben wel een zeer goede, zoete smaak. De bloei komt van begin juli tot eind september en de rijpe vruchten kunnen regelmatig geplukt worden van eind juli tot eind oktober. Over het algemeen is de productie goed, maar niet zeer hoog. Het is een gezond ras met een goede groeikracht en weinig gevoeligheid voor ziekten en plagen.